Volgens minister Wiersma zijn openbare scholen niet verplicht om een gebedsruimte in te richten of religieuze gebruiken te faciliteren. Dit schrijft hij naar aanleiding van Kamervragen die zijn gesteld door Stephan van Baarle (DENK). Het niet willen inrichten van zo’n ruimte of willen faciliteren van religieuze gebruiken staat volgens Wiersma niet gelijk aan een feitelijk gebedsverbod: de weigering om een dergelijke ruimte ter beschikking te stellen betekent niet dat het recht om te bidden wordt geschonden. Het staat een directie van een openbare school vrij om een dergelijke ruimte al dan niet in te richten.
Het antwoord van de minister grijpt terug op de uitspraak die is gedaan door de Commissie gelijke behandeling (tegenwoordig het College voor de Rechten van de Mens). In 1999 vroegen twee islamitische leerlingen aan de directie van het Calandlyceum in Amsterdam om tijdens de pauzes een klaslokaal ter beschikking te stellen als gebedsruimte. Toen de rector dit weigerde, meldden de twee leerlingen zich bij Stichting Meldpunt Discriminatie Amsterdam. De stichting vroeg aan de Commissie ‘Gelijke Behandeling’ om een oordeel uit te spreken over de vraag of Stadsdeel Osdorp (als bevoegd gezag van een openbare school in Amsterdam) in strijd handelde met de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). De commissie oordeelde dat het een openbare school verboden is om religieuze uitingen (zoals bidden) te verhinderen, maar zij tegelijkertijd niet verplicht is haar leerlingen extra faciliteiten te bieden om hun godsdienst te kunnen naleven. Uit het discriminatieverbod – het verbod om een direct of indirect onderscheid te maken – kan, met andere woorden, geen plicht worden afgeleid tot het treffen van bepaalde voorzieningen, zoals het ter beschikking stellen van een klaslokaal.
VOS/ABB, de vereniging voor besturen in het openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs, wijst in een publicatie over dit vraagstuk op artikel 2.3 van de Wet voortgezet onderwijs 2020. Volgens dit wetsartikel dient het openbaar voortgezet onderwijs bij te dragen aan de ontwikkeling van leerlingen met aandacht voor ‘de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden die leven in de Nederlandse samenleving. Daarbij wordt de betekenis van de verscheidenheid van deze waarden onderkend. Openbaar voortgezet onderwijs wordt zo gegeven dat ieders godsdienst of levensovertuiging wordt geëerbiedigd’. Volgens VOS/ABB biedt dit wetsartikel de mogelijkheid tot het inrichten van algemene stilteruimte ‘die door alle leerlingen en personeelsleden (ongeacht levensovertuiging of godsdienst) te gebruiken is voor een moment van bezinning’. Door te kiezen voor een neutrale stilteruimte, ‘laat de openbare school geen voorkeur blijken ten opzichte van een specifieke godsdienst of levensovertuiging, wat in lijn is met de uitgangspunten en de kernwaarden van het openbaar onderwijs (gelijkwaardigheid, vrijheid en ontmoeting)’. VOS/ABB benadrukt echter dat dit een advies is en geen gebod.
De omgang met religieuze diversiteit biedt een openbare school een kans om stil te staan bij haar identiteit en visie. Het Expertisepunt Burgerschap stelt meerdere tools beschikbaar ter ondersteuning voor het uitwerken van deze visie. VOS/ABB noemt in dit verband een openbare school niet neutraal, maar ‘actief pluriform’. Het faciliteren van een neutrale stilteruimte kan daarnaast bijdragen aan een schoolcultuur die in overeenstemming is met de democratische basiswaarden.